De uitgifte van de eerste Nederlandse postzegels op 1 januari 1852 was een jaar later dan de bedoeling was.

door Hans Caarls

Vertraging

Toen eind 1849 een besluit was genomen om per 1 januari 1851 tot de invoering van de eerste postzegels over te gaan kon men nog niet vermoeden wat voor moeilijkheden dit op zou leveren. De invoeringsdatum werd al gauw losgelaten en verschoven naar 1 januari 1852 omdat de tijd te kort was om zich te verzekeren van een gedegen voorbereiding. Aanvankelijk was er veel bezwaar in het land, de ommezwaai van achteraf betalen naar vooruit betalen lag moeilijk, maar alle hobbels werden uiteindelijk genomen en Mr. A, Vrolik, voorzitter van het ‘Munt Collegie’ te Utrecht, werd belast met de voorbereiding. Hij maakte dienstreizen naar de ons omringende landen die al verder waren met dit fenomeen. Naar Brussel, Parijs en Londen en bracht daar verslag over uit.

De voorkeur ging uit naar plaatdruk ook wel ‘en taille douce’ genoemd. In de Engels sprekende landen stond die productiewijze onder een andere naam bekend. Daar werd de techniek van het overbrengen Ciderography genoemd. De in Massachusetts (USA) geboren Jacob Perkins (1766-1849) reisde in 1819 naar Engeland om zijn inmiddels gepatenteerde procedé bekend te maken en te demonstreren. Het transferring proces werd gepatenteerd in Londen in oktober 1819 onder nr. 4400, gelijkertijd met een transfer-pers.

art-4-1a

Perkins & Bacon

In 1822 werden de zaken over gedaan aan zijn zoon Angier March Perkins en schoonzoon Joshua Butters Bacon. De firma maakte furore onder de naam ‘Perkins and Bacon’.

In 1834 trad een derde vennoot toe, de graveerder Henry Philipson Petch. In 1839 kregen Perkins, Bacon en Petch hun belangrijkste opdracht, de vervaardiging van de eerste Engelse postzegels. In navolging van deze eerste postzegels werden ook de eerste uitgiften van België, de Verenigde Staten van Amerika en diverse Staten in Duitsland gemaakt. Met dezelfde techniek. Het was dus vrij logisch dat Vrolik zijn keuze snel had gemaakt. Naar nu blijkt een verstandige keuze want al deze uitgiften blinken uit in fraaiheid en uitvoering en konden vanwege de fijnheid van de gravure haast niet nagemaakt worden.

Vakmensen

Toen uiteindelijk de keuze was gemaakt kwamen de praktische zaken aan de orde. De machines moesten worden besteld (bij Hopkinson & Cope) en de aanbesteding (door H.A. Bake, muntmeester) voor de aanmaak van postzegels moest geregeld worden.

Daarnaast dienden de nodige kunstenaars en vaklieden worden aangetrokken die onder andere de oorspronkelijke gravure moest maken (J.W. Kaiser) en de eerste drukplaten (Jaques Wiener en zijn opvolgers Menger en van der Kelten).

Vervolgens het papier waarop de zegels zouden worden gedrukt (van de firma de erven Dirk Blaauw), de schepramen, die vervaardigd zijn door de vormenmaker, (J.Kuijt) en niet te vergeten een plaatdrukker om de postzegels te drukken (J. Brugman).

art-4-1b

Papierformaat

In dit artikel zal ik niet ingaan op de machines maar wordt het accent gelegd op het papierformaat en de daarbij behorende layout. De vervaardiging van het papier zelf zou gedurende de gehele looptijd van de Eerste emissie 1852 een bron van voortdurende zorg zijn en blijven en vormt een hoofdstuk op zich. De problematiek was dermate ernstig dat hieraan een afzonderlijke studie gewijd kan worden en te groot van omvang om in dit artikel te beschrijven. Dit artikel behandelt alleen de maatvoering van het uiteindelijke drukvel.

De maatvoering van het postzegelvel bedroeg, gemeten van de watermerklijnen van links naar rechts en van onder naar boven, ca. 24 x 26 cm. Daarbij kwam dan een overmaat die in de breedte bepaald werd door de schepranden van het schepraam en in de lengterichting was die maat variabel omdat het aanvankelijke dubbelvel in tweeën werd gesneden. Grosso modo kan de bruto maat gesteld worden op 30 x 32 cm. Nagenoeg vierkant dus.

In resolutie nr. 91 van de Minister van Financiën (van Bosse) d.d. 19 julij 1851 wordt onder artikel 7 vermeldt:

“Op drie der Sub 6e vermelde stalen platen zullen ten kosten van tweeden Contractant (H.A. Bake) worden overgebragt honderd postzegels waarna de platen zodanig afgewerkt zullen worden dat ze in alle opzigte voor het afdrukken gereed zijn. Tusschen deze postzegels die 21 Strepen hoog en 18 Strepen breed zullen zijn, zullen witte ruimten worden gelaten van 2 ¼ Streep.
Bovendien een wit kruis van 8 Strepen in het midden van het papier, waardoor de 100 postzegels, in vier gelijke vlakken, elk van 25, verdeeld worden. “

J. W. Kaiser, die de gravure heeft gemaakt, is van deze maatvoering afgeweken. Het formaat van de gravure voor de postzegels werd 20 in plaats van 21 strepen hoog. De breedte van 18 strepen bleef gelijk aan de opdracht. Wiener, die speciaal voor de aanmaak van drukplaten was aangetrokken, week vervolgens verder af met de maatvoering.

art-4-2

De gemiddelde afstand tussen de postzegels onderling was bepaald op 2 ¼ strepen maar werd, verticaal ca. 3 strepen en horizontaal 2 strepen, terwijl het witte scheidingskruis niet 8 strepen maar 10 strepen breed werd. Deze kleine veranderingen hadden natuurlijk gevolg voor de positie van de watermerken die door vormenmaker Kuijt moesten worden aangebracht op de schepramen.

Het is niet meer na te gaan of er voor de definitieve uitvoering van het schepraam een exemplaar heeft bestaan waarop de watermerken conform de opdracht reeds geplaatst waren. In ieder geval moeten deze wijzigingen consequenties hebben gehad voor de uiteindelijke lay-out van het postzegelpapier. Want had Kuijt zich aan de maatvoering gehouden, dan waren de watermerken op de posities 1-10, 26-35, 66-75 en 91-100 gedeeltelijk buiten het zegelbeeld gevallen (zie de groene belijning op de vel indeling).

Kuijt heeft dus moeten schipperen om alsnog alle watermerken binnen de maatvoering van de postzegels te krijgen (zie de rode belijning op de vel indeling). Omdat de lay-out een feit was geworden vormt de vel indeling een welkome aanvulling bij een vluchtige bepaling uit welk ‘kwadrant een postzegel afkomstig is.

De Eerste Emissie verzamelaars die zich bezig houden met plaatreconstructies hanteren dit verschijnsel dan ook als zodanig. De watermerken van de postzegels op positie 25, 46, 55 en 76 staan, theoretisch gesproken, perfect in het midden van het
zegelbeeld.

Langzaam aan verschuift als het ware het watermerk ten opzichte van de positie van de postzegels zich naar het hart van het vel. Met andere woorden, het watermerk op positie 1 staat rechts onderin en op positie 30 links onderin, dit geldt ook voor de posities 71 en 100 maar dan naar boven toe.

Als de drukker het te bedrukken postzegelpapier zuiver ten opzichte van de drukplaat aanlegde kreeg men dus het beeld zoals dat is weergeven op de tekening.

De watermerklijnen, met daarin vier maal het woord ‘POSTZEGELS’, waren zodanig geplaatst in het postzegelpapier dat deze bijna dezelfde maatvoering had als de drukplaat. Ze dienden dus als hulpmiddel voor de plaatdrukker om de vellen zuiver aan te leggen. Het is evident dat door de enorme hoeveelheid te bedrukken vellen deze niet altijd zuiver werden aangelegd.

Ten onrechte wordt door sommige veilinghouders de term ‘verschoven watermerk’ gebruikt wat natuurlijk een onmogelijkheid is. Het vel is gewoon door de plaatdrukker niet correct aangelegd.

Uit het vorenstaande blijkt dat we nog lang niet zijn uitgestudeerd over de Eerste Emissie en alles wat daarmee samenhangt. Des te meer een uitdaging om zich ook bezig te gaan houden met deze boeiende periode van de Nederlandse postzegelgeschiedenis.

toelichting

een streep is 1 millimeter

bronnen

bedoelde brief met instructies is aangetroffen in het Nationaal Archief, afd. Posterijen te ’s Gravenhage
Bibliotheek ‘Studie- en Kontaktgroep 1e emissie Nederland’