Dit artikel is bedoeld voor de filatelisten onder ons die zich willen verdiepen in de kunst van het platen en positioneren van de postzegels van de Eerste Emissie.
door Hans Caarls
Hoe je moet platen en positioneren is bekend onder de filatelisten van dit mooie verzamelgebied maar voor velen is het een terrein waarvan men zich verre van houdt. Vaak is het koudwatervrees wegens het gebrek aan kennis maar dat is snel te verhelpen. Het nu volgend artikel helpt u op weg om een stapje dichter bij deze tak van de filatelie.
“Platen” en “positioneren” zijn twee begrippen die in het verlengde van elkaar liggen. Het “platen” is het bepalen van welke plaat het zegel afkomstig is, de betreffende plaat geven wij aan met een Romeins cijfer. Het “positioneren” is het bepalen van de positie het betreffende zegel in het vel. Deze positie duiden wij aan met een getal van 1 t/m 100. Bijvoorbeeld een zegel voorzien van de notatie I-45 is afkomstig van plaat I en heeft positie 45.
Zegels van de 1e emissie 1852, zeker de 5 en 10 cents waarde, zijn in ruime mate verkrijgbaar tegen veel al aantrekkelijke prijzen. Doorsnee materiaal (lees: niet beschadigd) is onder andere op veilingen in aantallen verkrijgbaar. Verwacht hier geen “fietspaden” van randen rondom het zegel, maar voor het platen en het plezier daarin zijn deze exemplaren uitermate geschikt.
Laat u dus niet afschrikken. Dit artikel helpt u verder. Dus onbekend maakt in dit geval zeker niet onbemind! Wel is een waarschuwing vooraf zinnig, als u zich op het pad van deze tak van filatelie gaat begeven is er vaak geen weg terug meer en wordt u voor altijd gepakt door de schoonheid en de uitdagingen die deze onze 1e emissie in zich heeft.
Oorsprong
Feitelijk is de basis van het positioneren gelegd in Groot Brittannië. Toen op 1 mei 1840de eerste postzegel, de “Penny Black”, ter wereld verscheen waren deze voorzien van positieletters. De vellen bestonden uit 240 postzegels en werden vervaardigd middels plaatdruk. De Nederlandse postzegels, die bijna 12 jaar later zouden verschijnen zijn op de zelfde wijze vervaardigd.
Hoewel het enerzijds gemakkelijk is om de Engelse zegels in het vel terug te vinden omdat ieder zegel voorzien was van letters, zie voorbeeld. Anderzijds is het lastig om de verschillende drukplaten te te definiëren.
De beroemde Engelse filatelist A.J. Warren was de eerste die een Nederlandse drukplaat van de 1e emissie heeft gereconstrueerd. (Plaat III van de 5 cent) Hij staat daarmee aan de basis van het positioneren van de emissie 1852.
De aanmaak
Hoe werden de postzegels van onze eerste emissie eigenlijk vervaardigd? Allereerst werd op een metalen plaatje het definitieve ontwerp gegraveerd. (1) Na het harden van dit plaatje werd de gravure met grote druk overgezet op een transferrol. Het nog zachte staal van de transferrol wordt als het ware in de gravure geperst en komt daardoor positief op de transferrol. Dit proces werd volgens de archieven 4 maal herhaald zodat men per transferrol 4 afbeeldingen had. De afbeelding ligt nu bovenop de transferrol.(2)
Per waarde werd 1 transferrol aangemaakt. Deze transferrol werd hierna eveneens gehard zodat deze op zijn beurt geschikt is voor het overbrengen van de afbeelding op de uiteindelijke drukplaat. Reeds in dit stadium zijn er belangrijke aanwijzingen welke drukplaat met welke transfer van de transferrol is aangemaakt. Hierover later meer. Het gedeelte dat nu bovenop de transferat wordt gebruikt om negatief in het nog z te staal van de drukplaat te worden geperst, dit wordt ook wel wrikken/inwiegen genoemd. Per waarde van de postzegel, de 5, 10 en 15 cent werd een transferrol aangemaakt.
Fouten op de transferrol
Bij plaat VII van de 10 cent zit een belangrijke aanwijzing waardoor je direct kunt zeggen dat dit de bewuste plaat moet zijn. Door een fout bij het overbrengen naar de transferrol (3) is er een beschadiging ontstaan op de transferrol die zich manifesteerde bij plaat VII in de vorm van een ‘hoorn’ en dus ook 100 maal voorkomt in het vel. Deze fout bevindt zich aan het voorhoofd van de koning. Daarnaast hebben deze platen het zogenoemde ‘Warrenvlekje’, vernoemd naar zijn ontdekker, in de lauwerkrans aan de rechterzijde van het zegel. Zo kunnen we dus direct vaststellen van welke plaat het te onderzoeken zegel afkomstig is. (4+5)
Plaat VII bestaat uitsluitend uit primaire fouten (hoorn en Warrenvlekje). Een ‘streepje op de wang’ voor bij de platen III, V, IX en X van de 10 cent. Het is geen wetmatigheid dat dit streepje zichtbaar is op de postzegel. Dit hangt samen met hoe diep de transferrol in de drukplaat is geperst en hoe de plaat is geïnkt. Er bestaan bijvoorbeeld paartjes waarvan 1 zegel wel het streepje heeft en de ander niet. (6) Ten onrechte wordt wel eens gesteld dat dit een plaatbeschadiging is, hetgeen niet waar is. Definitie: Primaire fouten komen voor op alle zegels van één bepaalde plaat. Secondaire fouten komen niet voor op alle zegels en zijn ontstaan nadat de zegels op de plaat zijn ingewiegd.
Plaatbeschadigingen
Bij plaat VIII daarentegen is dezelfde afbeelding van de transferrol gebruikt en heeft men in de drukplaat de aanwezige ‘hoorn’ zegel voor zegel geretoucheerd en is deze dus getransformeerd tot ‘plaatfout’. Er zijn 100 verschillende retouches. Deze plaatfout is te herkennen als een soort ‘wratje’ op dezelfde plaats waar de hoorn heeft gezeten. De zogenoemde ‘Warrenvlek’ is gebleven. Bij plaat VIII is dus sprake van een primaire fout en een secondaire fout. (7)
Er komen ook plaatbeschadigingen voor. Twee bekende beschadigingen die na het gereedkomen van de drukplaat en in de loop van het productieproces zijn ontstaan, zijn bij plaat III van de 5 cent positie 39 en bij plaat VIII positie 19. (8+9) Waarschijnlijk zijn deze beschadigingen ontstaan doordat er een scherp voorwerp op de drukplaat is gevallen.
Retouches
Het gebeurde zeer regelmatig dat de druk van de transferrol onvoldoende was om de afbeelding voldoende diep in het nog zachte staal van de drukplaat in te wiegen. Op die plaatsen werden de lijntjes handmatig met de burijn ‘bijgestoken’. De platen IV, V en VI van de 5 cent en plaat X van de 10 cent hebben veel van dergelijke retouches. Maar ook andere platen bezitten retouches. (10+11) Binnenkaderlijnen en buitenkaderlijnen werden ook regelmatig bijgewerkt. (12) Hierdoor ontstonden er duidelijk waarneembare veranderingen in het zegelbeeld. (13+14)
Ook kwam het voor dat door een te hoge druk van de transferrol het staal als het ware opzij werd gedrukt. Met het bruinneerijzer werden deze wallen dan “weggewerkt” waardoor er juist een kras ontstond waarin weer inkt bleef zitten die bij het afdrukken zichtbaar werd als een grillige lijn. Bij plaat IX van de 10 cent (15) is dit duidelijk waarneembaar, maar komt op vele platen voor.
Bij plaat IA, die in dit artikel buiten beschouwing blijft, is dit zelfs één van de kenmerken om vast te stellen of exemplaren afkomstig zijn van deze zéér zeldzame lesplaat.
Het papier
Ook het papier is een belangrijk aanwijspunt. De vroege afdrukken van alle platen I zijn gedrukt op dun en hard papier. Daarentegen zijn de laatste oplagen van de platen VI van de 5 cent en plaat X van de 10 cent op dun, slap en poreus papier gedrukt. Dit zijn dus aanwijzingen dat het in dat geval exemplaren zijn die afkomstig zijn van deze platen. Alle overige drukplaten komen voor op normaal tot dik papier. Onder dun papier wordt verstaan een dikte van circa 0.11 mm. en onder normaal papier een dikte van circa 0.15 mm. Dit kan fluctueren aangezien deze emissie op handgeschept papier werd gedrukt.
De velindeling en het watermerk
In eerdere artikelen in Filatelie is al uitgelegd hoe de velindeling (Filatelie nr. 5 2014) er uit ziet. Het vel postzegelpapier bestond onder andere uit 100 watermerken, die de vorm had van een posthoorn. (16) Indien het postzegelpapier zuiver werd aangelegd op de drukplaat kan de positie van het watermerk een mogelijke aanwijzing zijn uit welk deel van het postzegelvel de betreffende zegel afkomstig kan zijn.
Het 1e zegel, positie 1, uit de linker bovenhoek van het postzegelvel heeft een watermerk wat zich ‘verplaatst’ naar de rechter benedenhoek ten opzichte van de afbeelding aan de voorzijde, en het laatste zegel, positie 100, precies omgekeerd, daar zit het watermerk meer naar de linker bovenhoek. In zijn algemeenheid kun je stellen dat de watermerken zich naar het hart van het postzegelvel verplaatsten. Dus bij de posities 25, 46, 55 en 76 staat het watermerk in het midden van het zegelbeeld.
Het oorspronkelijke postzegelvel bestaat uit vier blokken van ieder 25 postzegels. Zo’n blok van 25 wordt kwadrant genoemd. In theorie moeten er dus meer zegels zijn met een zijrand, links, rechts, onder of boven. In totaal 16 postzegels, de overige 9 postzegels kunnen dus geen rand bezitten. De praktijk echter gebied ons te zeggen dat in die tijd het randje er regelmatig vanaf geknipt werd.
De randen rondom de 4 kwadranten bestonden uit 4 lijnen waarin in het midden daarvan 4 maal het woord ‘POSTZEGELS’ staat aangegeven. (17)
Kleuren
In Filatelie (nr. 4 jaargang 2015) staat beschreven hoe belangrijk de interpretatie van kleur kan zijn bij het benoemen van welke plaat het zegel afkomstig is. Voor de eventuele geïnteresseerde is een 82 pagina’s tellend kleurenboekje in hoogglans verkrijgbaar. De kleuren van de postzegels worden per drukplaat, inclusief de meest voorkomende kleurvarianten, weergegeven.**
Van Balen Blanken en Bert Buurman
In dit artikel mogen de namen van bovengenoemde personen absoluut niet ontbreken. Deze personen hebben er voor gezorgd dat alle kenmerken van de 1e Emissie zijn vastgelegd in een 17-delige boekenreeks. Deze boeken, die eigenlijk onze ‘bijbel’ zijn voor het positioneren worden regelmatig aangeboden op veilingen. Zonder deze boeken is het haast onmogelijk om te gaan positioneren. Daarnaast heeft Ronald Bouscher, een cd-rom samengesteld met alle afbeeldingen 18b van de 17 drukplaten, 1700 postzegels, afkomstig uit de collectie van wijlen Ferry van Swieten de Blom. Deze afbeeldingen vormen een welkome aanvulling op de eerder genoemde boekenreeks.
Aan de slag, stap 1
Het is verstandig om voor de eerste keer een partijtje zegels via bijvoorbeeld een postzegelveiling aan te schaffen. We gaan eerst de zegels uit sorteren op stempel, dus eerst halfrond type A, B met schreef en C zonder schreef (18A-c) en daarna op het stempel FRANCO in omlijsting. (19) Vervolgens doen we hetzelfde op basis van kleur om een mogelijke plaat te gaan bepaler Zo ontstaan er diverse mogelijkheden.
De halfrondstempels zijn meestal een aanwijzing dat het om vroege tot redelijk vroege platen gaat. Grosso modo, type A 1852-1854, type B 1852-1855, type C 1854-1861 en FRANCO in omlijsting 18611864. Voor de 5 cent zijn de platen III en IV en
voor de 10 cent de platen IV t/m VI zogenoemde overgangsplaten, op exemplaren van deze platen kunnen type C en FRANCO beide voorkomen.
De NVPH Speciale Catalogus geeft een korte omschrijving van de kenmerken en de voorkomende kleurvariaties per plaat.
Een goede loep van 10 x vergroting en een pincet met ronde punt zijn noodzakelijk.
Aan de slag, stap 2
Aan de hand van de kleur gaan we een verdere selectie maken om dichter bij een mogelijk plaat te geraken, zo wordt de spoeling allengs dunner en blijven er meestal nog wat losse zegels over met een vermoeden van welke plaat deze afl stig kunnen zijn. Deze voorselectie is een proc wat je ‘in de vingers’ moet gaan krijgen en berust op veel doen en is een ervaringswijsheid.
Handig is het om tijdens de kijkdagen van de veilinghuizen in de kavels van de 1e emissie te gaan kijken om zodoende de kleuren te herkennen.
Aan de slag, stap 3
Nu we de zegels op plaat hebben gesorteerd gaan we de randen beoordelen, daarbij beginnen we aan de bovenzijde van het zegel met de klok mee het zegel rond. (20)
Tevens kijken we naar de retouches die zich vaak bevinden in het ‘POST’ en ‘CENT’ kader. Ook moeten we letten op ‘open’ hoeken en al die zaken die voorafgaande zijn weer gegeven. Daarbij noteren wij de aangetroffen kenmerken en vergelijken die met de afbeeldingen in Van Balen Blanken.
Noteer vervolgens de gevonden positie met een zacht potlood (2b) op de achterzijde van de zegel. Geef de platen altijd aan met een Romeinse aanduiding, bijvoorbeeld 111/20 of 111-20. Als u verder bent kunt u dit ook via de computer doen. Denk er dan aan dat u de postzegel op een hoge resolutie scant zodat u ook daadwerkelijk de kenmerken kunt waarnemen. Om weer te geven hoe kenmerken kunnen veranderen en zich deformeren tot veegjes en domweg verdwijnen laat ik u de veranderingen zien van de zelfde positie in diverse stadia en hun typische kleurveranderingen. (21A-E)
U kunt ook een gratis verkrijgbaar fotobewerkingsprogramma downloaden zoals Picasa, Irfanview of Xnview. Dan kan er ook met kleurmanipulaties gewerkt worden waardoor sommige kenmerken scherper zichtbaar gemaakt kunnen worden. Na wat handigheid zult u bemerken dat er veel meer kenmerken zichtbaar gemaakt kunnen worden. (22A-c)
Aan de slag, stap 4
Sluit u aan bij een gespecialiseerde vereniging. Daar brengen zij u de fijne kneepjes van het vak bij en wordt u geleerd om te ‘kijken’. De KontaktStudiegroep 1e Emissie Nederland 1852 helpt u graag op weg.
En dan is een complete plaat het resultaat vanjaren speuren en controleren, wees eerlijk, het is toch een plaatje? (23)
Aan de slag, stap 5
Het is aanbevelenswaardig om niet direct met de moeilijkste platen te gaan starten, neem bijvoorbeeld als eerste stap de 5 cent plaat III of de 10 cent plaat IV. Koop altijd exemplaren die goed in de ‘rand’ zitten dan weet je zeker dat je alle kenmerken mogelijk kunt waarnemen en neem geen genoegen met afgeknipte of ‘korte’ exemplaren. Als je je hobby goed wilt starten doe het dan ook goed! Overtuig jezelf ervan dat er op het oog al voldoende kenmerken aanwezig zijn.
Tot slot mag niet onvermeld blijven dat het een utopie is om er vanuit te gaan dat ieder zegel te positioneren is. Dat is onmogelijk! Op het einde van de levensduur van de drukplaat zijn de kenmerken dermate versleten dat volstrekt onmogelijk is om deze nog een plaat in het drukvel toe te kennen. Maar daar valt mee te leven omdat het merendeel van de postzegels wel een positie toe te dichten valt. (24A-c) Het hoofd van de koning wordt steeds witter en de fijne haarlijnen verdwijnen, ook rondom het zegelbeeld verdwijnen er steeds mee kenmerken en het zegel vertoont een flets uiterlijk, de fut is er letterlijk uit!
Aan de slag, stap 6
Zoals u in de inleiding voor de nieuwe rubriek heeft kunnen lezen, volgt er een cursusmiddag. Dat zal zijn op zaterdag 10 oktober in het Museum voor Communicatie te Den Haag. Het museum stelt hiervoor zaalruimte beschikbaar.
De cursus begint om 12.30 uur en duurt tot uiterlijk 16.00 uur. Het museum is geopend van 12.00-17.00 uur. Ter illustratie van de cursus zullen ook niet tentoongestelde museumstukken te zien zijn. De kosten per deelnemer zijn slechts € 10, inclusief toegang museum en koffie of thee. De cursus is uitsluitend toegankelijk voor lezers die zich vooraf hebben aangemeld en betaald hebben. Er is plaats voor een beperkt aantal cursisten.
* Dit is een realistische impressie van de auteur
** De prijs van dit boekje bedraagt € 65,- per stuk. U kunt uw interesse hiervoor aan de redactie laten blijken.
Platen en positioneren van de Emissie 1852 van Nederland: hoe doe je dat?
Dit artikel is bedoeld voor de filatelisten onder ons die zich willen verdiepen in de kunst van het platen en positioneren van de postzegels van de Eerste Emissie. (door Hans Caarls) lees verder
Drukplaatfouten bij de Emissie 1852
De metalen drukplaten van de eerste emissie 1852 waren in de loop van de postzegelproductie onderhevig aan slijtage, hetgeen voor de meest gebruikte platen resulteerde in het vervaardigen van nieuwe. (door Cornelis Korver) Lees verder
Recente reacties